De muzikale mislukkeling kon nog altijd voorzitter of secretaris worden van het syndicaat.
Mijnheer Dem, laat ik u eerst eens vertellen wat ons vroegere syndicaat was.
De muzikale mislukkeling, hij die zijn instrument niet fatsoenlijk kon bespelen had nog altijd een uitweg, ja, zelfs een schitterende mogelijkheid : hij kon zijn candidatuur stellen voor den post van voorzitter of secretaris van het syndicaat.
Had de candidaat nu maar voldoende heerschers-ambities, was hij als querulant in de wieg gelegd, dan kwam hij meestal terecht.
Ik geef u mijn eerewoord, dat de syndicale kamers der Toonkunstenaarsvereeniging nooit anders dan door den slechtsten vakman geleid werden en zoo moesten eerbiedwaardige “musici” dan ook telkens beleven dat hun stoffelijke belangen in handen waren van een stel “muzikanten”.
Nu zult u weer opwerpen dat die musici daar dan maar moesten tegen opkomen.
Vergeet echter niet dat de Antwerpsche vakvereeniging b.v. op een gegeven oogenblik 1600 leden telde : daarvan verdienden gewis geen 200 den naam van musicus, met andere woorden, de waarachtige musicus bevond zich in de minderheid.
Wat waren nu die 1400 anderen ?
Welnu, dat waren kantoormenschen, kleermakers, kleinhandelaars, mannen van den reinigheidsdienst – lach niet, het is authentiek – en dies meer, die ‘s avonds nog wat gingen bijverdienen aan… minimum-tarief.
Niet duidelijk is naar welke periode Paul Douliez hier refereert, en dus ga ik geen namen plakken op de “muzikanten” die hij hier viseert. De oude vakbondsstijl paste uiteraard niet bij de nieuwe stijl die de bezetter promootte.